Klink antwoordt op kamervragen
Vandaag werden de antwoorden van (de ambtenaren van) minister Klink bekendgemaakt op de vragen van de kamerfracties, zoals wij die al eerder op deze site publiceerden.
De ambtenaren (of zo je wilt: minister Klink) blijven hun eigen informatiebronnen trouw en ontkennen dat er steeds meer berichten binnenkomen over schade aan de horeca. Waarschijnlijk hebben ze deze berichten niet eens gezien (struisvogelgedrag) of denken ze dat de tabaksindustrie hierachter zit en dat ze ‘dus’ onbetrouwbaar zijn. Het contact met de werkelijkheid is ver te zoeken bij de overheid.
Over de overlast door rookverboden wordt ook luchthartig heengestapt. Daarop moet de horecaeigenaar maar aangesproken worden, volgens de minister.
Wat zelfs de Telegraaf haalde uit deze antwoorden was het feit dat alle rookwaren die geen tabak bevatten (het gaat om de TABAKSwet) toegestaan blijven in de horeca. Dus ‘herbals’ en marihuana mogen vrij gerookt worden.
De suggesties van de leden van de VVD-fractie als zou hier de hogere regeling, de Tabakswet, onvoldoende grondslag bieden voor hetgeen hier bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld, of dat de Tabakswet over onvoldoende reikwijdte zou beschikken en dat daarmee de beide tabaksbesluiten een ontoelaatbare wetsfiguur zouden opleveren, zijn onjuist. De hoofdregel, namelijk het algemeen geldende recht op een rookvrije werkplek, staat sedert 2002 zonder enig voorbehoud in de Tabakswet (artikel 11a, eerste lid), zulks in aanvulling op de regels die al sedert 1989 golden voor de overheidssector en de ruimten en sectoren waar maatschappelijke of openbare voorzieningen worden geboden. Op dat algemene wettelijke recht op een rookvrije werkplek ingevolge artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet kunnen bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen worden aangebracht (artikel 11a, vijfde lid), hetgeen eveneens in 2002 is geschied voor de horeca. Aan die uitzondering voor de horeca wordt thans door wijziging van die algemene maatregel van bestuur een einde gemaakt.
Ook buiten de situatie van de werkplek bepaalt de Tabakswet al sedert 1989 dat ruimten – ongeacht of dit werkruimten of andersoortige ruimten zijn – rookvrij zijn (artikel 10 Tabakswet), dan wel door aanwijzing bij algemene maatregel van bestuur rookvrij kunnen worden gemaakt (artikel 11 Tabakswet). Voor de overheid en de ruimten en sectoren waar maatschappelijke of openbare voorzieningen worden geboden, geldt de (hoofd)regel ‘rookvrij’ sedert 1989, opdat gebruikers van die ruimten en voorzieningen zonder hinder of overlast van tabaksrook gebruik kunnen maken van daar geboden diensten (artikel 10 Tabakswet, respectievelijk het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksproducten). Voor het publiek toegankelijke gebouwen in de private sector kunnen sedert de wetswijziging van 2002 rookvrij worden gemaakt door aanwijzing bij algemene maatregel van bestuur. De wettelijke grondslag daarvoor is te vinden in artikel 11a, vierde lid, Tabakswet.
De keuzes voor dit wetgevingsarrangement, inclusief de afweging wat hier het geëigende niveau is voor het stellen van regels en het maken van uitzonderingen daarop, zijn door de formele wetgever in 1989, respectievelijk 2002 gemaakt. De destijds gemaakte keuzes zijn volledig in lijn met wat zoal gebruikelijk is als het gaat om het geëigende niveau voor het stellen van regels: de formele wetgever bepaalt de hoofdlijnen in de wet en delegeert in diezelfde wet de bevoegdheid tot het stellen van (nadere) regels – of het maken van uitzonderingen daarop wegens bepaalde bijzondere omstandigheden – aan de Kroon. Dat is precies wat hier gebeurt als het gaat om de horeca en andere voor het publiek toegankelijke ruimten. De destijds door de formele wetgever gemaakte keuzes voor een bepaald wetgevingsarrangement zijn een feit. Ook de Raad van State is dit oordeel toegedaan.
In de toelichting bij de ontwerpbesluiten worden voor wat betreft de bedrijfseffecten van de rookvrije horeca twee publicaties genoemd. Deze twee zijn genoemd omdat zij een heel goed overzicht geven van de buitenlandse ervaringen en studies op dit punt. De conclusies zijn helder: de invoering van de regelgeving heeft voor de horecasector geen negatieve invloed op omzet en werkgelegenheid. De toelichting bij de ontwerpbesluiten is eveneens geheel in overeenstemming met het Europese Groenboek “Op weg naar een rookvrij Europa: beleidsopties op EU niveau”, waarin dezelfde conclusie wordt getrokken.