§ 5. Rookverboden
H
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «zonder dat daarbij hinder van het gebruik van
tabaksprodukten wordt ondervonden» vervangen door: zonder daarbij hinder of overlast van roken te ondervinden.
2. In het tweede lid wordt:
– na «het instellen» ingevoegd: , aanduiden;
– «verbod tabaksprodukten te gebruiken» vervangen door: rookverbod.
I
In artikel 11, eerste lid, wordt:
– twee maal voor «inrichtingen» ingevoegd: gebouwen of;
– na «gezondheidszorg,» ingevoegd: welzijn,;
– voor «sport» ingevoegd: kunst en cultuur,.
J
Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 11a
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen:
a. werkgevers worden verplicht zodanige maatregelen te treffen dat
werknemers in staat worden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder
daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden;b. exploitanten van middelen voor personenvervoer worden verplicht zodanige
maatregelen te treffen dat passagiers in staat worden gesteld hun reis te
volbrengen zonder daarbij hinder of overlast van roken te ondervinden;c. Nederlandse luchtvaartmaatschappijen worden verplicht zodanige
maatregelen te treffen dat passagiers aan boord van hun vliegtuigen tijdens
het gebruik voor de burgerluchtvaart op vluchten van en naar op Nederlands
grondgebied gelegen luchthavens in staat worden gesteld hun reis te volbrengen
zonder daarbij hinder of overlast van roken te ondervinden;d. diegenen die – anders dan in een hoedanigheid als bedoeld in artikel
10 of 11 – het beheer hebben over voor het publiek toegankelijke gebouwen,
voor zover die gebouwen behoren tot bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen categorieën, worden verplicht tot het treffen van maatregelen als
bedoeld in artikel 10, eerste lid.
2. Artikel 10, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
K
Na het nieuwe artikel 11a wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 6. Bestuurlijke boeten
Artikel 11b
1. Ter zake van de in de bijlage omschreven overtredingen kan Onze Minister
een boete opleggen aan de natuurlijke of rechtspersoon aan welke de overtreding
kan worden toegerekend.
2. De hoogte van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de
bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te
betalen geldsom ten hoogste f 10 000 bedraagt.
3. Onze Minister kan de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald,
indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere
omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.
4. De werkzaamheden in verband met de uitvoering van het eerste lid worden
verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het
in artikel 11f bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.
5. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt, indien ter zake van
de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd een strafvervolging
tegen de overtreder is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang
heeft genomen, dan wel het recht tot strafver-volging is vervallen ingevolge
artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
6. In afwijking van het eerste lid kan de overtreding niet met een boete
worden afgedaan, indien de in de bijlage ter zake van de overtreding voorziene
boete aanmerkelijk wordt overschreden door het met de overtreding behaalde
economische voordeel.
7. Het recht tot strafvervolging vervalt indien Onze Minister reeds een boete
heeft opgelegd.
Artikel 11c
1. De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van
de deswege op te leggen boete.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan de bijlage worden gewijzigd.
3. Een krachtens het tweede lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur
treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het
Staatsblad, waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld
mededeling gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal.
4. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid wordt
vastgesteld op voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met Onze
Minister van Justitie.
Artikel 11d
Degene jegens wie een handeling is verricht, waaraan hij in redelijkheid de
gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden
opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij
wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt
gevraagd.
Artikel 11e
1. Indien Onze Minister voornemens is een boete op te leggen, geeft hij de
persoon, bedoeld in artikel 11b, eerste lid, daarvan kennis onder vermelding van
de gronden waarop het voornemen berust.
2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt
Onze Minister de persoon in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn naar
keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de
boete wordt opgelegd.
3. Onze Minister kan toepassing van het tweede lid achterwege laten voor
zover de persoon reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar
voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben
voorgedaan.
4. Indien de persoon zijn zienswijze mondeling naar voren wil brengen en de
Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister op zijn verzoek zorg
voor benoeming van een tolk die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan
worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
Artikel 11f
1. Indien een krachtens artikel 13 aangewezen ambtenaar vaststelt dat een in
de bijlage omschreven overtreding is begaan, maakt hij daarvan een rapport op.
2. Het rapport vermeldt in ieder geval:
a. de overtreding, onder verwijzing naar het desbetreffende wettelijke
voorschrift en de omschrijving in de bijlage;b. een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding
is begaan;c. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een
overtreding is begaan;d. de verklaring van degene als bedoeld in artikel 11d, indien afgelegd.
3. Het rapport wordt toegezonden aan Onze Minister.
4. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden of uitgereikt aan de
overtreder.
5. Op verzoek van de persoon, bedoeld in artikel 11b, eerste lid, die het
rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende
begrijpt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van
het rapport aan die persoon wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke
taal.
Artikel 11g
1. Onze Minister legt de boete op bij beschikking.
2. De beschikking vermeldt in elk geval:
a. de overtreding, onder verwijzing naar het desbetreffende wettelijke
voorschrift en de omschrijving in de bijlage;b. de in artikel 11f, tweede lid, onder b en c, bedoelde gegevens;
c. de hoogte van de boete en de termijn waarbinnen zij moet worden betaald.
3. Op verzoek van de persoon, bedoeld in artikel 11b, eerste lid, die de
beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende
begrijpt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van de
beschikking aan die persoon wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke
taal.
Volledig voorstel (PDF)
Memorie van Toelichting
Een aantal sprekende onderdelen zijn hier te lezen:
“Het roken is niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de roker. Ook
niet-rokers kunnen gezondheidsschade ondervinden door tabaksrook van anderen, zo
blijkt uit wetenschappelijke bevindingen. Dit geldt met name voor de werkplek
waar rokers en niet-rokers gedwongen zijn om door de week vrijwel dagelijks voor
langere tijd met elkaar samen te zijn.”
….
Rookverboden
Het regelmatig blootstaan aan tabaksrook heeft een nadelige invloed op de
gezondheid en het welbevinden, in het bijzonder voor de meest kwetsbare groepen,
zoals CARA-patiënten, zwangere vrouwen en kinderen. Tabaksrook vormt op de
arbeidsplaats, in openbare gelegenheden en thuis een zeer groot, zo niet het
grootste binnenmilieuprobleem.
In tabaksrook zitten ruim 50 kankerverwekkende bestanddelen. Voor deze
stoffen bestaan, in tegenstelling tot andere schadelijke stoffen, geen
drempelwaarden, waaronder ze geen gevaar met zich zouden brengen en niet meer
schadelijk (onder meer kankerverwekkend) voor de gezondheid zouden zijn. Passief
roken kan nauwelijks vermeden worden en elke mate van blootstelling aan
tabaksrook geeft een verhoogd risico op onder meer longkanker.
Rookverboden leveren een bijdrage aan de doelstellingen van het
tabaksontmoedigingsbeleid. Rokers worden aldus nadrukkelijk geconfronteerd met
een maatregel, die een negatief oordeel inhoudt ten opzichte van het roken.
Hierdoor kan de motivatie toenemen om geheel te stoppen of de consumptie ook in
andere omstandigheden te verminderen. Zo kan een sociaal klimaat ontstaan,
waarin niet-roken de norm is en het niet beginnen of stoppen met roken het
gevolg.
Daar komt bij dat de verhouding tussen rokers en niet-rokers in de afgelopen
decennia drastisch is gewijzigd. Ruim 11 miljoen Nederlanders roken niet (meer).
Vier op de vijf mensen zijn van mening dat niet-rokers doorgaans hinder
ondervinden van tabaksrook. Ook de rokers zèlf vinden dat. Het is dus
noodzakelijk om de belangen van de niet-roker geprononceerder voorop te zetten.
Zodoende krijgen niet-rokers meer recht op schone lucht.
De regering is dan ook van mening dat de niet-roker, meer dan thans het geval
is, er recht op heeft dat zijn gezondheid zoveel mogelijk wordt beschermd tegen
de ongewilde en vermijdbare schadelijke invloeden van andermans tabaksrook. Met
dit wetsvoorstel beoog ik een verdere bijdrage te leveren door maatregelen te
treffen ter aanscherping, uitbreiding en sanctionering van de wettelijke
rookverboden. Zo kunnen schade, hinder en overlast voor de niet-roker meer dan
nu worden voorkomen, hetgeen de bescherming van zijn lichamelijke integriteit,
casu quo van zijn recht op schone lucht, ten goede komt. Overigens is het
betrachten van voorkomendheid jegens en het ontzien van de ander een noodzaak
voor de leefbaarheid van onze maatschappij.
Allereerst zijn de inrichtingen voor kunst en cultuur in artikel 11
toegevoegd aan de opsomming van categorieën van instellingen, waarvoor de
verplichting geldt om een rookverbod in te voeren. Deze horen, mede op grond van
de noodzakelijke rechtsgelijkheid met andere van overheidswege of in de
premiesfeer gefinancierde instellingen, daarin thuis. Bovendien bereikten mij in
de afgelopen jaren regelmatig klachten van theater- en schouwburgbezoekers, die
in de pauzes veel hinder ondervinden van tabaksrook. Ik zal de algemene
maatregel van bestuur alleen laten gelden voor direct of indirect gesubsidieerde
instellingen voor kunst en cultuur.
Zo’n 40% van de werknemers wordt elke werkdag op hun arbeidsplaats
blootgesteld aan tabaksrook. Behalve schadelijk is passief roken ook een bron
van ongemak en een bedreiging van het welbevinden en functioneren van de
werknemer. Recent onderzoek laat zien dat maar liefst twee derde van de niet
rokende werknemers soms tot vaak hinder ondervindt van tabaksrook op het werk.
Dit kan variëren van hardnekkig aanhoudende stank tot irritatie van ogen, neus
en keel. Tabaksrook vermindert het smaakvermogen en kan hoofdpijn, misselijkheid
en duizeligheid veroorzaken. Een en ander vormt voor de regering voldoende
aanleiding om in de Tabakswet een grondslag voor te stellen ten einde werkgevers
in vooral de particuliere sector bij algemene maatregel van bestuur te kunnen
verplichten zodanige maatregelen te treffen dat werknemers in staat zijn hun
werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder en overlast van roken door
collega’s te ondervinden. (Voor de instellingen, diensten en bedrijven die door
de Staat en de openbare lichamen worden beheerd en voor de categorieën van
inrichtingen die bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 11, eerste
lid, van de Tabakswet zijn aangewezen, geldt ingevolge artikel 10, eerste lid,
van de Tabakswet al sinds 1 januari 1990 dat de werkzaamheden daarin moeten
kunnen worden verricht zonder dat daarbij hinder van het gebruik van
tabaksproducten wordt ondervonden.)
Of het op korte termijn daadwerkelijk tot zo’n besluit zal komen, hangt
primair af van de sociale partners. Gelukkig komen er langzamerhand wat meer
bedrijven die ter zake maatregelen en voorzieningen treffen. Het is de vraag of
dit snel genoeg gaat. Het al in de Tabaksnota aangekondigde monitor-onderzoek
van de Arbeidsinspectie dat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid mede namens mij op 1 december 1998 aan u heeft aangeboden,
verschaft meer duidelijkheid over de stand van zaken. Uit dit rapport «Roken op
het werk» blijkt dat 51% van de bezochte bedrijven (n = 1500) maatregelen heeft
genomen met betrekking tot roken op het werk. Als belangrijkste redenen worden
genoemd: gezondheids-bescherming van niet-rokers, klantvriendelijkheid,
veiligheid en hygiëne.
Van de bedrijven die maatregelen hebben genomen, geeft 54% aan dit gedaan te
hebben ter bescherming van de gezondheid van de niet rokende werknemers. Dit
betekent dat 28% van alle bezochte bedrijven een rookbeleid (maatregelen ter
gezondheidsbescherming) heeft. Grotere bedrijven hebben vaker een rookbeleid dan
kleinere bedrijven. Van de bedrijven met 5 tot 10 werknemers heeft slechts 18%
een rookbeleid. Voor bedrijven met 10 tot 100 werknemers en 100 en meer
werknemers is dat respectievelijk 34% en 58%. Ook per sector zijn er
aanzienlijke verschillen waar te nemen: landbouw en visserij (11%), bouw (13%),
horeca (17%), financiële en zakelijke dienstverlening (41%) en niet-zakelijke
dienstverlening (59%). Van de bedrijven met een rookbeleid heeft 92% een
rookverbod ingesteld. Rookpauzes en voorlichting komen bij 30%, respectievelijk
27% van de bedrijven met een rookbeleid voor. Sancties worden sporadisch
toegepast, namelijk bij 3% van de bedrijven. Van de bedrijven met een rookverbod
hanteert 27% een volledig rookverbod voor alle werk- en openbare ruimten. Het
rookbeleid is door 89% van de bedrijven mondeling overeengekomen, terwijl 23%
van de bedrijven dit in het bedrijfsreglement heeft vastgelegd. Overigens blijkt
uit het onderzoek verder dat van de bedrijven met een rookbeleid bijna de helft
dit vanaf 1995 is gaan voeren.
In dit verband is ook relevant dat het Arbeidsomstandighedenbesluit (Stb.
1997, 60) werkgevers al verplicht in ontspanningsruimten voor het doorbrengen
van de pauzes doeltreffende maatregelen te nemen ter bescherming van de
niet-rokers tegen hinder van tabaksrook. Omdat werknemers slechts een beperkt
deel van de werkdag doorbrengen in de personeelskantine is het positieve effect
van deze wettelijke bepaling beperkt doch niet zonder betekenis.
Hoewel op zich juridisch mogelijk, is het naar het oordeel van de regering
thans niet opportuun om een voorziening van gegarandeerd rookvrije ruimten te
treffen met betrekking tot de voor het publiek toegankelijke ruimten van
bedrijven met een publieksfunctie, zoals postkantoren, bankfilialen et cetera.
De blootstelling aan tabaksrook voor de individuele niet-roker is daar minder
frequent en van kortere duur dan op de werkplek.
(Over de luchtvaart)
In het najaar van 1995 hebben de regeringen van de Verenigde Staten, Canada
en Australië een beroep op de Nederlandse regering gedaan om toe te treden tot
een multilaterale overeenkomst inzake rookverboden op internationale
passagiersvluchten tussen punten gelegen op de grondgebieden van de overeenkomst
sluitende staten. De Minister van Verkeer en Waterstaat en ik hebben toen onze
sympathie betuigd, maar dit verzoek niet daadwerkelijk gehonoreerd. Overigens
stelt de regering met instemming vast dat inmiddels alle (grote) Nederlandse
luchtvaartmaat-schappijen rookvrij vliegen. De eerder door onder meer de KLM en
Transavia ingezette rookvrije vluchten hebben aangetoond dat het merendeel van
de passagiers en het vliegpersoneel tevredener zijn over de luchtkwaliteit aan
boord. Onderzoeken onder passagiers hebben ook uitgewezen dat een overgrote
meerderheid de voorkeur geeft aan een volledig rookvrije atmosfeer aan boord.
Met de rookvrije vluchten komen de luchtvaartmaatschappijen tegemoet aan de wens
van passagiers en cabinepersoneel inzake een comfortabele reisomgeving die
tevens een verhoogde veiligheid in de lucht biedt.
Tegen de achtergrond van deze positieve en gunstige ontwikkeling meent de
regering dat de noodzaak om toe te treden tot voornoemde multilaterale
overeenkomst thans niet aanwezig is. Indien de huidige situatie zich ten nadele
van de niet-rokende passagier ontwikkelt, kan de noodzaak ontstaan wél toe te
treden tot deze overeenkomst. Het is daarom wenselijk dat in de Tabakswet nu
reeds een grondslag wordt opgenomen, op grond waarvan alsdan bij algemene
maatregel van bestuur spoedig een rookverbod kan worden afgedwongen. Destijds
heb ik dat ook aan de Tweede Kamer toegezegd. Vandaar mijn voorstel in artikel
11a, eerste lid, onder c. Ik stel met nadruk dat deze grondslag bedoeld is als
een laatste remedie, die alleen zal worden ingezet als zou blijken dat aan de
belangen van passagiers niet adequaat tegemoet wordt gekomen. Het gaat mij hier
slechts om het creëren van een wettelijke grondslag voor het zonodig kunnen
invoeren van een rookverbod in vliegtuigen die gebruikt worden voor
verkeersvluchten van Nederlandse maatschappijen tussen punten op het grondgebied
van de overeenkomst sluitende partijen, indien het noodzakelijk zou zijn dat
Nederland toetreedt tot deze overeenkomst. Een eventueel besluit om toe te
treden tot de multilaterale overeenkomst zal in overleg met de Minister van
Verkeer en Waterstaat worden genomen.