Gezondheidsrisico ’s door passief roken: tegengestelde resultaten of tegengestelde opinies?
J.P. VANDENBROUCKE
De twee artikelen over het effect van passief roken op het ontstaan van kanker die in het tijdschrift van deze week zijn afgedrukt, komen op basis van gedeeltelijk dezelfde gegevens tot diametraal tegengestelde conclusies. Beide zijn typische producten van het eigen vakgebied.
Het artikel van Jansen et al. is een gedegen en kritische beschouwing van een Amerikaans rapport over de gevolgen van passief roken, en komt tot dezelfde conclusies: omgevingstabaksrook is een carcinogeen.1 Het artikel van De Wolff is een even gedegen en kritische beschouwing vanuit de toxicologie; hij gaat na wat nu de uiteindelijke bewijsvoering is voor het carcinogeniteits-mechanisme en vraagt zich af of wij hier wellicht te maken hebben met zeer selectieve publicaties.
Aan welke van beide visies moet de lezer nu geloof hechten? Volgens de Amerikaanse statisticus en epidemioloog Mantel aan geen van beide: hij stelde dat of dit risico al dan niet toegenomen is een kwestie van geloof zal blijven.3
Enkele jaren geleden boog een commissie van de Gezondheidsraad zich onder leiding van prof.dr.K.F.Kerrebijn over de controverse.4 Het rapport is nog steeds de moeite waard, ook omdat het een breder perspectief geeft. Hoewel de commissie van de Gezondheidsraad de epidemiologische gegevens over de toegenomen kanker-frequentie bij passief roken uitgebreid bespreekt, aarzelt ze om zich definitief uit te spreken voor de opvatting dat de rook van andermans sigaret kanker veroorzaakt, al wil ze dat zeker niet uitsluiten. Tegelijkertijd geeft de commissie wel duidelijk aan dat passief roken niet alleen subjectieve hinder, doch ook objectieve ziekteverschijnselen kan veroorzaken, bijvoorbeeld bij kinderen met chronische aandoeningen van de luchtwegen.
Door sommigen wordt de potentiële carcinogeniteit van het passief roken gebruikt als extra argument om het gebruik van tabak, in het bijzonder sigaretten, aan de kaak te stellen. Aangezien de wetenschappelijke redenering niet waterdicht is – zelfs epidemiologen die hebben bijgedragen tot het onderzoek naar de schadelijke effecten van het actief roken, zoals de genoemde Mantel. hebben hun twijfels – bestaat het gevaar dat degenen die de anti-rookcampagne voeren op dit punt in het ongelijk worden gesteld of gezichtsverlies lijden.
Velen hebben moeite onderscheid te maken tussen de specifieke rol van de wetenschapper en die van de beleidsmaker.’ Een beleidsmaker heeft de plicht om beslissingen te nemen, ook als er onzekerheid bestaat. Een wetenschapper daarentegen heeft de opdracht om hypothesen te onderzoeken, of deze nu een bepaald beleid ondersteunen of niet. Wetenschappers moeten dus niet op de stoel van beleidsmakers gaan zitten en beleidsmakers niet op die van wetenschappers. Zelfs toen John Snow in 1854 ervan overtuigd was dat het water van een pomp cholera veroorzaakte in een bepaalde wijk in Londen. heeft hij niet zelf de hendel van de pomp verwijderd, doch heeft hij een kerkeraad die verantwoordelijk was voor het district ingelicht over zijn bevindingen; deze raad heeft besloten om de volgende dag de hendel te verwijderen.6
Over de kwalijke gevolgen van het actief roken bestaat vrijwel geen discussie meer. Op zich is dit tot op zekere hoogte verwonderlijk, omdat het type bewijsvoering niet echt is veranderd sinds de oorspronkelijke epidemiologische onderzoeken, die soms heftig werden bekritiseerd; het moleculaire mechanisme is nog steeds onopgehelderd. Vanuit het standpunt van een beleidsmaker is de wetenschappelijke consensus echter zo sterk dat met weinig onzekerheid het actief roken kan worden bestreden.
Over het passief roken blijft debat mogelijk; gerenommeerde wetenschappers komen tot tegengestelde conclusies. Dit hoeft ons niet te verbazen, noch te ergeren. Op de frontlinie van de wetenschappelijke vooruitgang bestaat onzekerheid: niemand kan voorspellen wat de toekomst als inzicht zal bieden, en wie dan gelijk zal hebben.7 Wie uiteindelijk gelijk zal hebben, is in feite onbelangrijk: uiteindelijk delen wij allen in dezelfde prijs: het kennen van de waarheid. Het is zelfs mogelijk dat de ‘gelijkhebbers’ oorspronkelijk niet echt de beste argumenten hadden.
Op dit ogenblik moeten beleidsmakers beslissen of de huidige gegevens over het passief roken voldoende aanleiding vormen tot handelen. De wetenschappelijke discussie daarover zou hen echter niet moeten afhouden van het treffen van veel belangrijker maatregelen tot het terugdringen van het actief roken.
Academisch Ziekenhuis, Afd. Klinische Epidemiologie. Postbus 9600. 2300 RC Leiden.
Prof. dr. J.P. Vandenbroucke. klinisch epidemioloog.
LITERATUUR
-
- Jansen DF. Barneveld TA van. Leeuwen FE van. Een causaal verband tussen longkanker en passief roken: het rapport van de Amerikaanse Environmental Protection Agency. Ned Tijdschr Geneeskd IW4; 138: 500-3.
- Wolff FA de. Risico van longkanker door passief roken nog onbewezen. Ned Tijdschr Geneeskd 1994: 138: 503-6
- Mantel N. Lung cancer and passive smoking. Br Med J 1987; 294:440-1.
- Gezondheidsraad. Passief roken. Beoordeling van de schadelijkheid van omgevingstabaksrook voor de gezondheid. Den Haag: Gezondheidsraad. 1990
- Rothman K-J. Poole CH. Science and policy making. Am J Public Health 1985; 75: 340-1.
- Snow J. On the mode of communicaton of cholera, 1st ed. 1855. New York: The Commonwealth Fund. 1936: 40.
- Vandenbrouckc JP. Those who were wrong. Am J Epidemiol 1989; 130: 3-5