Een causaal verband tussen longkanker en passief roken: het rapport van de
Amerikaanse Environmental Protection Agency
D.F.JANSEN, T.A.VAN BARNEVELD EN F.E.VAN LEEUWEN
INLEIDING
Sinds de jaren zestig is algemeen bekend dat actief roken de belangrijkste
risicofactor voor longkanker is. Het overgrote deel van alle sterfgevallen ten
gevolge van longkanker, 80-90%, kan worden toegeschreven aan actief roken.'-3
Al bij een consumptie van enkele sigaretten per dag hebben rokers ten opzichte
van niet-rokers een significant toegenomen risico van longkanker.4
Het afgelopen decennium is ook een groot aantal onderzoeken uitgevoerd naar de
invloed van zogenaamd passief roken op het risico longkanker te krijgen.5
6 Onder passief roken wordt het inademen van omgevingstabaksrook
door een niet-roker verstaan.7 Omgevingstabaksrook bestaat uit de
rook die omhoog kringelt aan het uiteinde van d^ sigaret (nevenstroomrook) en
de rook die uitgeademd wordt door de actieve roker. Hoewel nevenstroomrook wat
betreft precieze samenstelling verschilt van de rook die door de actieve roker
wordt ingeademd (hoofdstroomrook), bevat deze globaal dezelfde toxische en
carcinogene componenten. Sommige carcinogene componenten bevinden zich zelfs
in hogere concentraties in nevendan in hoofdstroomrook.7 In 1989
concludeerde de Gezondheidsraad dat blootstelling aan omgevingstabaksrook het
risico van longkanker waarschijnlijk kan doen toenemen, maar achtte een
verantwoorde schatting van het effect van passief roken op het
longkankerrisico nog niet mogelijk.7
Begin dit jaar bracht de Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA)
een rapport uit waarin geconcludeerd werd dat omgevingstabaksrook een
carcinogene stof van groep A is (dat wil zeggen een bewezen carcinogeen voor
de mens).8 Geschat werd dat jaarlijks in de V.S. ongeveer 3000
niet-rokers aan longkanker overlijden ten gevolge van blootstelling aan
omgevingstabaksrook. Bij kinderen bleek passief roken te leiden tot een
grotere incidentie van aandoeningen van de luchtwegen. de longen en het
middenoor.
De door de EPA getrokken conclusie over passief roken en longkanker heeft
veel discussie in de wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke pers
veroorzaakt. Wij evalueren hier de methoden gebruikt door de EPA om
omgevingstabaksrook als carcinogeen uit groep A te classificeren. Op basis van
de gebruikelijke epidemiologische criteria voor causaliteit gaan wij na of de
conclusie getrokken door de EPA terecht is. Vervolgens wordt voor Nederland
het jaarlijkse aantal sterfgevallen door longkanker ten gevolge van passief
roken geschat op basis van de berekeningsmethode van de EPA.8
EPA-metanalyse: methoden
Het effect van passief roken op het risico van longkanker kan alleen
betrouwbaar worden onderzocht bij personen die nog nooit hebben gerookt
(zogenaamde nooit-rokers). Het aantal nooit-rokers in de westerse wereld is
echter relatief klein, vooral onder mannen. Mede omdat nooit-rokers slechts
een gering risico van longkanker hebben, konden in de meeste epidemiologische
onderzoeken naar de gevolgen van passief rok^n slechts relatief kleine
aantallen longkankerpatiënten worden opgenomen. Dit is mogelijk een reden
waarom in veel onderzoeken geen eenduidig resultaat werd aangetoond. Hoewel
enkele onderzoeken ook mannelijke nooit-rokers omvatten, waren de meeste
onderzoeken beperkt tot vrouwelijke nooit-rokers. De EPA combineerde in een
metanalyse de resultaten van de onderzoeken die naar de samenhang tussen
passief roken en longkanker waren uitgevoerd. In deze metanalyse werden 27
patiënt-controleonderzöeken opgenomen (die tezamen ruim 3000 vrouwelijke
longkankerpatiënten en 6000 controlevrouwen omvatten) en 4 cohortonderzoeken
(waarin tezamen bijna 300.000 vrouwelijke nooit-rokers in de tijd waren
gevolgd). Deze 31 onderzoeken werden uitgevoerd in 8 landen.
De EPA definieerde 'passief roken' als blootstelling aan
omgevingstabaksrook door alleen de partner, omdat slechts in enkele
onderzoeken ook informatie was verzameld over blootstelling op jonge leeftijd
en blootstelling op het werk; deze informatie was te beperkt om op te nemen in
de metanalyse. In de afzonderlijke onderzoeken werd steeds het risico van
longkanker bij vrouwelijke nooit-rokers met een rokende partner vergeleken met
het risico van longkanker bij vrouwelijke nooit-rokers met een niet-rokende
partner. Vanwege de grote kans Op blootstelling aan omgevingstabaksrook
buitenshuis, bijvoorbeeld op het werk of in openbare gelegenheden, kon in geen
enkel onderzoek een referentiegroep samengesteld worden die helemaal nooit aan
omgevingstabaksrook was blootgesteld. Dit had tot gevolg dat in alle
onderzoeken het werkelijke risico van longkanker ten gevolge van passief roken
werd onderschat. Correctie voor deze achtergrondblootstelling, dat wil zeggen
blootstelling aan omgevingstabaksrook door andere bronnen dan de partner,
leidt tot een meer valide, hogere schatting van het werkelijke effect van
passief roken op het longkankerrisico.
De in de metanalyse opgenomen onderzoeken werden door de EPA afzonderlijk
beoordeeld op mogelijke vertekening van de onderzoeksresultaten. Vervolgens
werden de onderzoeken gerangschikt op basis van een aantal kwalitatieve
kenmerken met betrekking tot onderzoeksopzet en verzameling van de
blootstellingsgegevens. Hierdoor werd het mogelijk een onderscheid te maken
tussen de verschillende onderzoeken wat betreft de waarde voor de
EPA-metanalyse. Behalve met deze kenmerken werd uiteraard ook rekening
gehouden met de grootte van de onderzoeken.
In vrijwel alle epidemiologische onderzoeken naar passief roken is
verkeerde classificatie van huidige en voormalige rokers als nooit-rokers (roker-misclassificade)
een belangrijke potentiële bron van vertekening van de resultaten. Hierdoor
kan men komen tot een te hoge schatting van het risico. In de metanalyse van
de EPA werden daarom de relatieve risico's (RR's) van de afzonderlijke
onderzoeken gecorrigeerd voor rokermisclassificatie, voordat de gecombineerde
risico's per land of van alle onderzoeken tezamen werden berekend.
Een beschermende werking van passief roken ten aanzien van het risico
longkanker te krijgen is biologisch niet plausibel. Om deze reden gebruikte de
EPA in de statistische analyse een enkelzijdige test met een
5%-significantieniveau, hetgeen overeenkomt met het gebruik van een
90%-betrouwbaarheidsinterval (BI).
Resultaten van de epa-metanalyse
Op basis van de Amerikaanse onderzoeken werd in de EPA-metanalyse voor de
VS een met 19% toegenomen risico van longkanker berekend voor vrouwelijke niet
of nooit-rokers met een partner die rookte ten opzichte van vrouwelijke niet-
of nooit-rokers zonder partner die rookte (RR: 1,19; BI: 1,04-1,35). Voor
West-Europa bedroeg dit gecombineerde RR, gebaseerd op 4 Europese onderzoeken,
1,17 (BI: 0,84-1,62); voor Griekenland werd, op basis van 2 onderzoeken, een
gecombineerd RR berekend van 2,01 (BI: 1,42-2,84). Wanneer in de analyses
alleen de waardevolste onderzoeken werden opgenomen vielen de geschatte
risico's niet noemenswaardig anders uit.
In een aantal onderzoeken was bovendien informatie verzameld over de mate
van blootstelling aan omgevingstabaksrook. De definitie van grote
blootstelling varieerde per onderzoek (aantal jaren met rokende partner,
aantal sigaretten dat de partner per dag rookt of een combinatie). In alle 17
onderzoeken waarin onderscheid was gemaakt tussen verschillende
blootstellingsniveaus werd een toegenomen RR voor longkanker in de groepen met
de grootste blootstelling gevonden, ook na correctie voor
roker-misclassificatie. Het gecombineerde RR voor alle onderzoeken tezamen
bedroeg voor de groep met de grootste blootstelling 1,81 (BI: 1,60-2,05),
hetgeen betekent dat het risico van longkanker voor deze groep 81% groter is
dan voor de groep vrouwen zonder rokende partner. De verschillende definities
van de groep met de grootste blootstelling in de diverse onderzoeken beperken
echter de interpretatie van deze risicoschatting. In 10 van de 14 onderzoeken
waarin informatie was verzameld over verschillende blootstellingsniveaus werd
een statistisch significante positieve trend aangetoond voor één of meerdere
blootstellingsmaten.
Een causale samenhang?
In de epidemiologie is een aantal criteria opgesteld op grond waarvan de
causaliteit van een waargenomen verband kan worden beoordeeld.9 De
belangrijkste van deze criteria zijn: consistentie, sterkte van de samenhang,
het bestaan van een dosis-responsrelatie en biolögische plausibiliteit. Deze
criteria worden hier toegepast op de resultaten van de EPA-metanalyse.
Consistentie. In de EPA-metanalyse werden 31 verschillende
onderzoeken opgenomen uit 8 verschillende landen, met verschillende
onderzoeksopzetten. In 24 van deze onderzoeken werd een toegenomen risico van
longkanker ten gevolge van passief roken waargenomen. In 9 van deze 24
onderzoeken werd een statistisch significante toename van het risico
aangetoond. Mede doordat rekening gehouden werd met mogelijk verstorende
variabelen en doordat alle afzonderlijke onderzoeken gecorrigeerd werden voor
roker-misclassificatie, is het onwaarschijnlijk dat de bevindingen verklaard
kunnen worden door steeds dezelfde vertekening van de onderzoeksresultaten.
Bovendien bevestigen de resultaten van 2 recente onderzoeken de waargenomen
consistentie van de bevindingen.10 11
Sterkte van de samenhang. De waargenomen samenhang tussen passief
roken en longkanker is zwak, waardoor in eerste instantie verklaring door
toeval of verstorende factoren mogelijk lijkt. De gecombineerde RR's voor de
meeste landen waren echter wel statistisch significant toegenomen. Bovendien
waren de gecombineerde RR's voor de groepen met de grootste blootstelling
groter dan de gecombineerde RR's die gebaseerd waren op het simpele
onderscheid tussen wel of geen blootstelling aan omgevingstabaksrook. Een
sterke samenhang, met een RR van 2,0-3,0, was ook niet te verwachten, gezien
het feit dat het risico van longkanker bij personen die maar enkele sigaretten
per dag roken slechts licht toegenomen is. Het vaststellen van de mate van
blootstelling aan omgevingstabaksrook is erg moeilijk, vooral als het de
blootstelling in het verleden betreft. Blootstelling doordat de partner rookt,
is slechts een ruwe indicator voor de totale blootstelling aan
omgevingstabaksrook gedurende het leven. Een preciezere bepaling van de totale
levenslange blootstelling, inclusief de blootstelling door andere bronnen dan
de partner, zou mogelijk resulteren in een wat hogere schatting van het risico
van longkanker ten gevolge van passief roken.7
Dosis-responsrelatie. In 10 van de 14 onderzoeken uit de
EPA-metanalyse werd een duidelijke dosis-responsrelatie aangetoond.
Biologische plausibiliteit. Van een causale samenhang kan pas
gesproken worden indien deze te verklaren is door bestaande inzichten in
biologische werkingsmechanismen. De samenhang tussen passief roken en
longkanker lijkt inderdaad biologisch plausibel te zijn.6"8
In de eerste plaats is een oorzakelijk verband tussen actief roken en
longkanker bewezen. Zelfs bij een geringe consumptie van sigaretten is een
toegenomen risico van longkanker aangetoond.4 In de tweede plaats
bevat de rook die wordt ingeademd door een passieve roker globaal dezelfde
carcinogene, mutagene en toxische componenten als de rook die wordt ingeademd
dodr een actieve roker, al zijn de concentraties verschillend.6^
Volgens de huidige inzichten bestaat voor genotoxische carcinogenen in
beginsel geen drempel van blootstelling waaronder het kankerrisico niet meer
toegenomen is.7 8 Ten slotte is overtuigend aangetoond
dat bestanddelen van omgevingstabaksrook, waaronder mutagene en carcinogene
stoffen, teruggevonden kunnen worden in de lichaamsvloeistoffen van passieve
rokers.12
Conclusie. De resultaten van de afzonderlijke onderzoeken, de
waargenomen dosis-responsrelatie en d^.resulfaten van de EPA-metanalyse
ondersteunen de 'óonclusie dat er een samenhang bestaat tussen passief roken
en longkanker. Hoewel het waargenomen verband zwak is, is het onwaarschijnlijk
dat de samenhang verklaard kan worden door toeval en (of) vertekening van de
onderzoeksresultaten. De zeer zorgvuldig uitgevoerde metanalyse van de EPA,
gecombineerd met het feit dat voldaan is aan de criteria voor causaliteit,
rechtvaardigt naar onze mening de conclusie van de EPA dat passief roken
bewezen carcinogeen is voor de mens.
Gezondheidsrisico voor de Nederlandse bevolking
Op basis van de berekeningsmethode beschreven door de EPA,8
hebben wij een schatting van het effect van passief roken op het
longkankerrisico voor de Nederlandse bevolking van 35 jaar en ouder gemaakt.
Berekend werd de jaarlijkse longkankersterfte ten gevolge van passief roken
onder vrouwen en mannen die zelf nooit gerookt hebben, en onder voormalige
rokers die minstens 5 jaar geleden gestopt zijn met roken. Verondersteld werd
dat passief roken geen noemenswaardige bijdrage levert aan het
longkankerrisico (door actief roken) van huidige rokers en het
longkankerrisico van voormalige rokers die minder dan 5 jaar geleden gestopt
zijn.
In 1991 overleden in Nederland in totaal 1260 vrouwen en 7141 mannen van 35
jaar en ouder aan longkanker.13 Uit verschillende Nederlandse
onderzoeken waarin een (ongeselecteerde) steekproef uit de algemene bevolking
werd ondervraagd, blijkt dat ongeveer 55% van de vrouwen van 35 jaar en ouder
die nooit gerookt hebben, een partner heeft die rookt(e).14-16
Van de mannen van 35 jaar en ouder die nooit gerookt hebben, heeft ongeveer
30% een partner die rookt(e).1516 Twee andere variabelen,
noodzakelijk voor de berekening, waren niet precies voor Nederland te bepalen,
namelijk het RR van longkanker voor de groep nooit-rokende vrouwen met een
rokende partner en de correctiefactor voor achtergrondblootstelling (dat wil
zeggen blootstelling aan omgevingstabaksrook door andere bronnen dan de
partner). Voor deze twee variabelen werden de waarden gebruikt die ook door de
EPA in de berekening van het gezondheidsrisico voor de bevolking werden
gebruikt (RR gebaseerd op n Amerikaanse onderzoeken: 1,19 voor nooit-rokende
vrouwen met een rokende partner).8 Tevens voerden wij een
sensitiviteitsanalyse uit aangaande de invloed van variatie in de
verschillende waarden van de variabelen op het resultaat van de schatting.
Schatting. Op basis van de waarden voor de Nederlandse situatie kan
berekend worden dat in Nederland jaarlijks ongeveer 50 vrouwen die zelf nooit
gerookt hebben, overlijden aan longkanker ten gevolge van passief roken. De
sensitiviteitsanalyse leidde tot schattingen tussen de 40 en 60. Voor de
schatting van het aantal nooit-rokende mannen dat jaarlijks aan longkanker
overlijdt ten gevolge van passief roken heeft de EPA de risicoschattingen voor
vrouwen gebruikt, omdat er omtrent het risico van longkanker voor
nooit-rokende mannen met een rokende partner nog onvoldoende gegevens zijn.
Volgens deze berekeningswijze overlijden jaarlijks in Nederland ongeveer 35
nooit-rokende mannen (van 35 jaar en ouder) aan longkanker ten gevolge van
passief roken. Wanneer wel specifieke cijfers voor mannen worden gebruikt,
schatten wij dat jaarlijks in Nederland 90 nooit-rokende mannen aan longkanker
overlijden ten gevolge van passief roken. Variatie in de waarden leidde in de
sensitiviteitsanalyse tot schattingen van tussen de 30 en 90 nooit-rokende
mannen van 35 jaar en ouder die jaarlijks in Nederland aan longkanker
overlijden ten gevolge van passief roken.
Het effect van passief roken op het longkankerrisico voor nooit-rokers kan
ook weergegeven worden met behulp van het populatie-attributieve
risicopercentage.17 Deze epidemiologische maat beschrijft het
percentage gevallen van sterfte aan longkanker bij nooit-rokers dat het gevolg
is van passief roken. In Nederland is dat percentage ongeveer 30 voor zowel de
vrouwen als de mannen van 35 jaar en ouder.
Voorts schatten wij de longkankersterfte ten gevolge van passief roken voor
vrouwen en mannen die met roken gestopt zijn. Ruim 70% van de vroeger rokende
vrouwen en 41% van de vroeger rokende mannen blijkt een partner te hebben die
ooit gerookt heeft.14 {5 Op basis van de
sterftecijfers voor vrouwen schatten wij dat 22 vroeger rokende vrouwen en 30
vroeger rokende mannen jaarlijks in Nederland overlijden aan longkanker ten
gevolge van passief roken. Wanneer de specifieke sterftecijfers voor mannen
toegepast worden, kan worden berekend dat bijna 120 vroeger rokende mannen
jaarlijks aan longkanker ten gevolge van passief roken overlijden. De
sensitiviteitsanalyse voor de schatting van het effect van passief roken bij
voormalige rokers resulteerde in een variatie van 40 tot 120 gevallen van
sterfte aan longkanker.
In totaal veroorzaakt passief roken jaarlijks dus 110-270 gevallen van sterfte
aan longkanker bij niet-rokers in Nederland. Zoals de grote variatie reeds
aangeeft, zijn de schattingen van het effect van passief roken op longkanker
voor mannen die nooit gerookt hebben en voor voormalige rokers minder
betrouwbaar dan voor nooit-rokende vrouwen. Dit komt doordat bij deze
groepen meer onzekerheden bestaan ten aanzien van de keuze van de juiste
uitgangswaarden bij de berekening.
Aanbevelingen. Deze schattingen en de reeds aangetoonde schadelijke
gevolgen van passief roken voor de gezondheid bij kinderen dwingen tot betere
maatregelen ter bescherming van de niet-rokers.7 Vooral de
wetgeving met betrekking tot het roken in de werkomgeving zou aangescherpt
moeten worden. Als uitgangspunt van beleid zou gekozen moeten worden voor
'roken verboden tenzij uitdrukkelijk toegestaan' in plaats van het nu
gebruikelijke 'roken toegestaan tenzij uitdrukkelijk verboden'.18
Uiteindelijk is de roker echter zelf verantwoordelijk voor zijn gedrag, ook in
sociale situaties. Het is dan ook te hopen dat het vaststaan van de
schadelijke inVloed van passief roken op de gezondheid van de niet-roker een
positief effect zal hebben op zowel de aanspreekbaarheid van de roker als de
assertiviteit van de niet-roker.
literatuur
1Wynder EL. Graham EA. Tobacco smoking as a
possible etiologic factor in bronchogenic carcinoma. JAMA 1950: 143: 329-36.
2 Doll R. Peto R. Mortality in
relation to smoking: 20 years' observations on male British doctors. Br Med J
1976: ii: 1525-36.
3 Doll R. Peto R. The causes of
cancer: quantitative estimates of avoidable risks of
cancer in the United States today. JNCI 1981: 66:1191-308.
4 Blot WJ Fraumeni Jr JF. Passive smoking and
lung cancer. JNCI1986: 77 993-1000
5 Wald NJ. Nanchahal K. Thompson SG. Cuckle HS.
Does breathmii o^er peopie's tohacco smoke cause lunc cancer'? Br Med J
1986:293: [217-22.
6 Meijers JMM. Swaen GMH. Passief roken en
longkanker. Ned. Tijdschr Geneeskd 1988: 132. 60-4
7 Gezondheidsraad. Passief roken. Beoordeling van
de schadelijkheid van omgevingstabaksrook voor de gezondheid. Den Haag:
Gezondheidsraad. 1990.
8 Environmenial Proiection Agency. Respiratory
health effects of passive smoking: lung cancer and other disorders. Washington
DC Environmental Protection Agency. 1992.
9 Hill AB. The environment and disease:
association or causation? Proc R Soc Med
1965:58:295-300.
10 Brownson RC. Alavanja MCR. Hock ET. Loy TS.
Passive smoking and lung cancer in nonsmoking women. Am J Public Health
1992:82: 1525-30
11 Stockwell HG. Goldman AL. Lyman GH. et al.
Environmental tobacco smoke and lung cancer risk in nonsmoking women. JNCI
1992: 84: 1417-22.
12 Bos RP. Theeuws JLG, Henderson PT. Excretion
of mutagens in human urine after passive smoking. Cancer Lett 1983: 19: 85-90.
13 Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Overledenen naar doodsoorzaak. 1991. Serie At. Voorburg: CBS. 1992.
14 Haring MH. Rookus MA. Leeuwen FE van.
Beschermt het geven van borstvoeding tegen borstkanker? Een epidemiologisch
onderzoek. Ned Tijdschr Geneeskd 1992: 136:743-6.
15 Brandt PA van den. Bausch-Goldbohm RA. A
prospective cohort study on diet and cancer in the Netherlands. Maastricht:
Universitaire Pers Maastricht. 1993. Proefschrift.
16 Hofman A. Grobbee DE. Jong
PTVM de. Ouweland FA van den. Determinants of disease
and disability in the elderly: the Rotterdam elderly
study. Eur J Epidemiol 1991: 7: 403-22.
17 Bouter LM. Dongen MCJM van.
Epidemiologisch onderzoek; opzet en interpretatie.
Utrecht: Bohn Schekema Holkema, 1988.
18 Barneveld TA van, Dalesio OB.
Leeuwen FE van. Een ontmoedigend tabaksontmoedigingsbeleid: pleidooi voor een
integrale aanpak. Med Contact 1992: 47: 943-6.
Aanvaard op 29 november 1993
Het Nederlands
Kanker Instituut, afd. Epidemiologie, Plesmanlaan 121, |
1066 CX Amsterdam
r: c r |
Mw.ir.D.F Jansen, ir.T.A.van Barneveld en mw.ir.F.E.van Leeuwen, |
epidemiologen. |
Correspondemie-adres: mw.ir.F.E.van Leeuwen, |
Uit: Ned Tijdschr Geneeskd 1994 5 maart;138(10)
|