Natscheerders hebben minder kans op kanker
De aanvankelijke argeloze rokers worden stelselmatig steeds dieper in de
hoek getrapt sedert epidemiologen meer dan veertig jaar geleden het dogma van
bet monocausaal verband tussen roken en longkanker afkondigden en begin jaren
tachtig daar ook nog dat van passief roken aan toevoegden. Sedertdien heeft de
epidemiologie zich mondiaal en met hand en tand tegen een andere invalshoek
verzet.
Mijn stelling is al vele jaren dat die samenhang pluricausaal is: roken en
scheermethode.
Bij droogscheren bestaat er een kleine maar reële kans dat (als gevolg van
krachtig inademen door bijvoorbeeld rokershoest tijdens het scheren) een
vlijmscherpe haarsplinter tot in de long wordt gehijgd. Rokende natscheerders
echter kunnen hoesten wat zij willen, maar hun afgeschoren stoppels warden
feilloos door het scheerschuim opgevangen.
Deze stelling verklaart ook waarom de longkankersterfte pas in de jaren
vijftig losbarstte, ongeveer drie jaar nadat droogscheren, na een aarzelend
begin, in de jaren 1950-1970 een rage werd. In 1972 schoor 72 procent van alle
mannen zich droog.
Begin jaren zeventig kwam de natscheerindustrie met nieuwe wondvrije
systemen en omstreeks 1980 werd bij de mannen een kentering in de
longkankersterfte zichtbaar; 1986 was met 766 nog een onverwacht top jaar,
maar daarna begon de doorzettende daling die voor 1994 met ongeveer 6800 voor
het eerst weer onder de 7000 zal komen. Dat betekent dat de longkankersterfte
bij mannen terug is op het niveau van 1969.
In 1993 was de longkankersterfte bij mannen nog 7071. Daarvan waren er 603
of 83 procent. ouder dan zestig jaar. Volgens NIPO-onderzoek bevindt zich
juist in die leeftijdsgroep ook nog steeds het hoogste percentage
droogscheerders: 65 procent. Bij de groep mannen tussen 35 en 54 jaar is het
percentage droogscheren inmiddels gedaald van 67 procent in 1974 tot 35
procent in 1994.
Wat de vrouwen betreft is de longkankersterfte pas na 1980 explosief gaan
stijgen. Omdat ze pas in de jaren zestig aan de sigaret zijn geraakt, zeggen
de epidemiologen. Aan de hand van de scheertheorie ligt de zaak echter veel
duidelijker.
Eerst in 1977/1978 slaagde de droogscheerindustrie erin een voor de vrouw
acceptabel droogscheerapparaat op de markt te brengen en al enkele jaren
later, in 1983/1984, begon de longkankersterfte bij de vrouwen versnellend te
stijgen van 857 in 1982 naar 1545 in 1993.
Uit deze ontwikkelingen mag worden geconcludeerd dat de longkankersterfte
niet het gevolg is van de ‘sluitend’ gemaakte epidemiologische
redeneringen, maar van de, door die wetenschap helaas over het hoofd geziene,
samenhang met zo iets triviaals als de manier van scheren.
AMSTERDAM Sjef Scheerman
de Volkskrant, 30 december 1995
|